En of het niet opkan stuurt Frans ook nog eens een artikel over de bestuurlijke verhoudingen in Bleiswijk, waar de zoon van Jan, Jacobus Radix wordt genoemd (is geen voorvader, zijn broer Gideon wel). Bedankt, Frans!
Bataafsche omwenteling, ontevredenheid over het bestuur.
Bestuurswijziging.
Aanvankelijk bleven na de Bataafsche omwenteling van januari 1795 de bestuurders gewoon op hun post zitten. Maar op 8 april 1795 veranderde dit. Jacobus Radix (geboren 30-04-1749 ‘s-Gravenhage † ), Cornelis van Haastregt, Jan Dirkz. Kuiper en Willem Jente werden tot leden van het Comité van Waakzaamheid aangesteld. Op 3 julie werden Jan van Lodenstein (geneesheer) en Jacobus Radix (belastinginspecteur) ambachtsbewaarders en op 17 september werd Geurt Quint in plaats van Lambertus van Kouwenberg door de stemgerechtigde inwoners van Bleiswijk tot baljuw gekozen. Van Kouwenberg bleef slechts secretaris.
Franse korporaal.
Op 23 september 1795 verscheen vooor Van Kouwenberg de onlangs aangestelde gerechtsbode Jan van Leeuwen met zijn bodebus, die hem om 12 stuivers kwam vragen voor de logementkosten van een Franse korporaal die met zijn vrouw en twee kinderen in de herberg van Jan Oepkes verbleef. De secretaris schreef hierna een kort briefje naar Jacobus Radix. Diezelfde avond kwam Jacobus Radix bij Van Kouwenberg thuis langs en deed hem op zakelijke wijze bericht dat deze gelden in opdracht van het Comité van Waakzaamheid uitging en opgebracht moesten worden door die inwoners die geen ruiter hadden ingekwartierd. De keuze was betalen of alsnog een ruiter te logeren. Even zakelijk antwoordde Van Kouwenberg dat hij niet in het minst wilde (inhalen) of bedenking maken tegen de noodzakelijkheid om in Bleiswijk ruiters of militie te hebben gestationeerd maar waarschuwt Jacobus Radix vooral voor nog grotere ontevredenheid onder de Bleiswijkse bewoners. Bovendien ontging hem de noodzaak en aard van deze omslag. Hij twijfelde of het Comité wel bevoegd was om buiten de municipaliteit om een dergelijke omslag af te kondigen. In de eerstvolgende vergadering van de municipaliteit stelde Van Kouwenberg dit aan de orde. Schout Geurt Quint legde uit dat deze kosten door hogerhand zijn opgelegd. In dit bedrag van f 10,-- per week is die van het paard niet inbegrepen. Op dat moment waren in Bleiswijk nog 8 ruiters geïnstalleerd die bij de installatie van het nieuwe bestuur aanwezig waren geweest. De municipaliteit ging hiermee akkoord maar drong ook op een spoedig vertrek van de ruiters aan.
Schutterij.
Ook op 23 september 1795 werd op op verzoek van Jan Hof, Gerrit Jente en Gerbrand Bruining besloten een schutterij of burgerwacht op te richten met de daarbij horende burgerkrijgsraad waar ook Geurt Quint, Jacobus Radix en Lambertus van Kouwenberg deel van gingen uitmaken. Onder Klokkengeklep werd op 24 september aan het raadhuis en aan de kruisweg bekendmakingen opgehangen voor vrijwilligers om zich hierbij aan te sluiten. Wapens waren al reeds voorhanden, deze lagen opgeslagen in het raadhuis. Uiteindelijk werd in mei 1796 de schutterij officieel opgericht en vrijwilligers konden zich definitief in herberg Rome laten inschrijven.
Ds. De Koe
In februari 1797 gaf de Gereformeerde predikant, ds. Hendrik de Koe, tijdens een kerkdienst op een woensdagavond in de dorpskerk openlijk toe “dat hij een onderworpen Prinsman was” om vervolgens in zijn nagebed te bidden voor “de herstelling der afgezette predikanten”. Deze woorden kwamen bij Schout Geurt Quint over als in strijd met de belofte van de predikant aan de municipaliteit. Hij voelde zich verplicht deze woorden over te brengen aan de municipaliteit, zodat deze naar bevind van zaken kon handelen. Zij gaven dit door aan het Comité van Binnenlandse Correspondentie.
Bezwaren diverse burgers tegen het bestuur.
Het merendeel van de Bleiswijkers waren op zijn zachts gezegd niet gelukkig met deze hele gang van zaken, Oranjegezind zoals zij waren. Met name met de personen van Geurt Quint, Jacobus Radix en Jan van Lodenstein hadden zij veel moeite. De verplichte bijdrage aan de schutterij was ook iets wat hun niet aanstond. Op 10 augustus 1798 kwamen namens hen de volgende personen in de vergadering van de municipaliteit de rechtmatigheid van deze contributie aan de orde stellen. Woordvoeder was Johannes Geijl, gemeentegeneesheer(de latere wethouder), Freek Lakeman (schoolmeester), Adrianus Hagestein, Roel van Wilgenburg, Gerrit Janknegt, Willem Westhoek, Jan Buitenhuijs, Jan Oepkes (de herbergier), W.H. van Mazijk en Maarten van der Witt. Desnoods, zo stelden zij, zouden gaan “doleren”. Na rijp beraad besloot de municipaliteit deze bijdrage op te schorten. De schutterij of burgerwacht bleek nog geen jaarrekeningen te hebben ingediend zodat de controle niet mogelijk was. Bovendien wezen Geijl c.s. op het feit dat de municipaliteit vanaf 1795 nog geen jaarrekeningen hadden opgesteld. Bovendien was het bij hem bekend dat Quint c.s. zichzelf een hoger saldo van in totaal f 1.100,-- hadden toegekend dan waar ze recht op hadden. Maar vooral wilden zij dat de Bleiswijkse burgers hun eigen bestuur konden kiezen, die zij omschreven als ”lieden die hun op willekeurige wijze opgedragen”. Het lijkt erop dat zij vooral in Quint en Radix geen vertrouwen hadden, Daarnaast bleken twee leden van het bestuur niet te kunnen lezen of schrijven. Hierover schreven zij een brief, ondertekend door Willem Westhoek, naar de Eerste kamer der Vertegenwoordigende lichaam van het Bataafse Volk. Ter verweer schreef de municipaliteit ook een brief naar het zelfde orgaan.
Daarin schreef de zittende regenten, en dan in het bijzonder Jacobus Radix, dat zij deze aantijgingen van Geijl en Westhoek c.s. zowel “honend als der waarheid onterend (ervaarden)…beschouwd hebben met billijke verontwaardiging welke de klagers met recht verdienen.. “Het liefst zouden zij het verzoek” met een verachtende stilzwijgen … passeren’, in het vertrouwen dat het uitvoerend bewind van de Betaafse Replubliek een onpartijdig onderzoek zou instellen en “het ware van het valse zeer wel zouden weten te onderscheiden”. De regenten schreven dat er eerder gelegenheid was gegeven tot bestuurlijke veranderingen maar toen niemand reageerde. Hierin werden de namen van Willem Westhoek en Freek Lakeman in het bijzonder genoemd. Maar vooral namen zij kwalijk dat verschillende ondertekenaars uitgesproken Oranje-aanhangers ware zoals Gerrit Janknegt die al in 1787 en nadien “steeds als ijveraar van Oranje onderscheiden heeft”, en Roel Wilgenburg die zich door het hardop roepen van ”Oranje Boven” aan criminele oprispingen schuldig heeft gemaakt. Met moeite zo schreven zij, konden hem uit handen van de baljuw Bleiswijk en Schieland houden. De municipatiliteit eindigde dat volgens hen de brief van Westhoek c.s. niets dan bitterheid ademt.
Mishandeling in de dorpskerk.
Tot een dieptepunt in de verhouding tussen het patriottische bestuur van Bleiswijk en hun burgers kwam in december 1798. Eerder wees het bestuur voor opgerichte burgerwacht (de nattionale Garde/schutterij) de dorpskerk als exercitieplaats aan. Weliswaar voorzag de provisionele krijgsraad van Bleiswijk (toen bestaande uit Jacobus Radix, J.van Dieten en Gerbrand Bruining) dat “zulk een lieden, die niet gunstig over onze wapening dachten, mishagen zou”. De krijgsraad was echter van mening dat een kerkgebouw, hoe heilig men het ook achten mocht, door een stille en uitgerelde wapenoefening geenziens ontheiligd wordt. Zij hoopte dat dominee Hendrik de Koe dit misnoegen weg zou nemen, maar het tegendeel het geval. Openlijk deelde hij zijn misnoegen mee en liep hierin zelfs voorop. Op een dinsdag avond in december was tamboer bezig voorbereidingen te treffen voor de exercitie in de kerk toen hij in de kerk in het donker van achteren werd gegrepen en mishandeld. Gerbrand Bruining schreef boos dat “zulke laagheden meent men te mogen plegen in een gebouw, dat voor onze wapenoefening te heilig acht”. En waarschijnlijk had men nog meer dergelijke boevenstukken in het oog. Boevenstukken, welke hetzelfde gebouw misschien met burgerbloed hadden kunnen bezoedelen. De Bleiswijkse krijgsraad bij monde van Gerbrand Bruining was zo beledigd door het gebeuren dat deze euveldaad zelfs als een aanranding van de gehel Nationale Garde der ganse Replubliek beschouwden. Uiteraard drong Bruinig bij de municipaliteit aan op strenge straffen tegen deze “aanleggers en uitvoerders van het gepleegde boevenstuk”.
©js.
Gemeente Bleiswijk.
|